Activiteiten voor kinderen klik hier

Gelijkenissen uit het Evangelie

Het onderwijs van Jezus in gelijkenissen:

1. De gelijkenis van de zaaier volgens Sint Lucas 8, 4-15:

DE GELIJKENIS VAN DE ZAAIER
4 Toen zich een grote menigte verzamelde, en uit de steden de mensen naar Jezus toestroomden, sprak Hij in een gelijkenis:  5 ‘De zaaier ging uit om zijn zaad te zaaien. En bij het zaaien viel een gedeelte op de weg en het werd vertrapt en de vogels uit de lucht aten het op.  6 Een ander gedeelte viel op de rotsgrond; het schoot wel op maar droogde uit, omdat het geen vocht had.  7 Weer een ander gedeelte viel tussen de distels, maar tegelijkertijd schoten de distels op en verstikten het.  8 Nog een ander gedeelte viel op goede grond; het schoot op en bracht honderdvoudige vrucht voort.’ En met luider stem voegde Hij eraan toe: ‘Wie oren heeft om te horen, hij luistere.’  9 Zijn leerlingen vroegen Hem, wat die gelijkenis wel betekende.  10 Hij antwoordde: ‘Aan u is het gegeven de geheimen van het Rijk Gods te kennen, maar de overigen ontvangen ze in gelijkenissen, opdat zij ziende niet zien, en horende niet begrijpen.  11 Welnu, de betekenis van de gelijkenis is deze: Het zaad is het woord van God.  12 Die op de weg, zijn zij die geluisterd hebben. Maar dan komt de duivel en rooft het woord uit hun hart weg, opdat ze niet door te geloven gered worden. 13 Die op de rots, zijn zij die het woord met blijdschap ontvangen wanneer zij het horen, maar zij hebben geen wortel, zij geloven voor een ogenblik, maar ten tijde van de beproeving vallen zij af.  14 Wat onder de distels viel, zijn zij die wel geluisterd hebben, maar gaandeweg door de zorgen, de rijkdom en de genoegens van het leven verstrikt raken en niet tot rijpheid komen.  15 Het zaad in de goede aarde zijn zij, die het woord dat zij hoorden in een goed en edel hart bewaren en vrucht voortbrengen door hun standvastigheid. 

2. Over Onthechting volgens Sint Lucas 14, 25-35:

ONTHECHTING
25 Toen talloze mensen met Hem meetrokken, keerde Hij zich om en zei tot hen:  26 ‘Als iemand naar Mij toekomt, die zijn vader en moeder, zijn vrouw en kinderen, zijn broers en zusters, ja zelfs zijn eigen leven niet haat, kan hij mijn leerling niet zijn.  27 Als iemand zijn kruis niet draagt en Mij volgt, kan hij mijn leerling niet zijn.  28 Als iemand van u een toren wil bouwen, zal hij er dan niet eerst voor gaan zitten om een begroting te maken, of hij wel genoeg bezit om hem te voltooien?  29 Anders zou het hem kunnen overkomen, als hij de fundering heeft gelegd en niet in staat is het werk tot een einde te brengen, dat allen die het zien hem gaan bespotten  30 en zeggen: Die man begon te bouwen maar hij was niet in staat het einde te halen.  31 Of welke koning zal, als hij tegen een andere koning ten oorlog wil trekken, niet eerst overleggen of hij sterk genoeg is om met tienduizend man het hoofd te bieden aan iemand die met twintigduizend man tegen hem optrekt?  32 Zo niet, dan stuurt hij, als de tegenstander nog ver weg is, een gezantschap en vraagt om de vredesvoorwaarden.  33 Zo kan niemand van u mijn leerling zijn, als hij zich niet losmaakt van al wat hij bezit.  34 Het zout is iets goeds; maar als ook het zout zijn kracht verliest, waarmede zal het dan weer bruikbaar gemaakt worden?  35 Dan deugt het noch voor het land noch voor de mest, maar men gooit het weg. Wie oren heeft om te horen, hij luistere.’